Vogel van de maand januari/februari 2017 (door Wil de Veer)

Deze keer besteden we aandacht aan de ringmus (Passer montanus). De ringmus behoort tot de familie van de Mussen (Passeridae). Nederlandse volksnaam voor de ringmus is o.a. steenmus.

De ringmus wordt beschermd volgens de Flora en Faunawet* en is opgenomen in de lijst bedreigde en beschermde soorten (de Rode Lijst) en wordt gekenmerkt als gevoelig. De Rode Lijst bevat soorten die bedreigd worden of kwetsbaar zijn. Zij heeft geen officiële juridische status, maar in de praktijk heeft zij wel een belangrijke signaleringfunctie. Voor de soorten die op de lijst voorkomen geldt een hogere prioriteit bij het nemen van actieve beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld door hun leefgebieden te verbeteren. De ringmus wordt dus gekwalificeerd als gevoelige soort. Het aantal broedparen in Nederland zal waarschijnlijk liggen tussen de 50.000-150.000 (Atlas van de Nederlandse broedvogels 2002).
In 1988 was het geschatte aantal in Nederland 100.000-500.00; in Midden- en Oost-Brabant was het 28.00-38.000 (Broedvogels van Midden- en Oost-Brabant 1997, Wiel Poelmans en Jan van Diermen).
De ringmus is nog steeds een veel voorkomende broedvogel in Nederland, maar toch is het aantal broedparen de laatste decennia sterk afgenomen.

Aantalsontwikkeling van de ringmus in hoog (zand)- en laag (klei & veen) Nederland op PTT-punten (Punt-Transect-Tellingen; Bron: Sovon Vogelonderzoek Nederland).
Huismus en ringmus zijn gaandeweg veel schaarser geworden. Terwijl de afname van de huismus vooral in de jaren tachtig plaatsvond en de stand daarna op een lager niveau stabiliseerde (40-50% van de beginsituatie), loopt de teruggang van de ringmus nog steeds door (nu 15% over van de beginsituatie). De grootste aantallen van de ringmus werden waargenomen op de zandgronden. Echter de afname heeft zich daar het meest gemanifesteerd.
Predatie door de sperwer is waarschijnlijk eveneens een oorzaak van de afname.

Herkenning
De ringmus is een kleine robuuste vogel met een vrij grote kop en een dikke snavel. De ringmus is ongeveer 12,5-14 cm groot; de spanwijdte van de vleugel is 20 tot 22 cm en het lichaamsgewicht loopt uiteen van 19 tot 25 gram. De bovenzijde is bruin, getekend met donkere lengtestrepen. De keel is zwart. De ringmus wordt vaak verward met het mannetje van de huismus. In tegenstelling tot de huismus heeft de ringmus echter een kastanjebruine bovenkop in plaats van de grijze kruin van de huismus. Ook heeft de ringmus een witte halsring en zwarte vlekken op de verder witte wangen. In verschil tot de huismus hebben het mannetje en het vrouwtje van de ringmus hetzelfde verenkleed. Juveniel ringmus heeft grijze midden kruin, naar zijkanten geleidelijk overgaand in roestbruin en geen of slechts vage donkere vlek op de oor streek. Zowel ringmus als huismus tsjilpen. Echter bij de ringmus zijn er twee lettergrepen en bij de huismus maar één.

Voorkomen
De ringmus heeft in het voorjaar en in de zomer een voorkeur voor boomrijk kleinschalig agrarisch cultuurland. Vooral aan de rand van dorpen en bij boerderijen is het een vogel die om het woonhuis is aan te treffen. In het najaar verzamelen zij zich in groepen en worden ze vaker gezien in dorpen en steden. De soort is grotendeels standvogel. Ze krijgen in de winter gezelschap van soortgenoten uit Noord- en Oost-Europa. Evenals huismussen zijn het echte zaadeters.
Door de intensivering in de landbouw, het vervangen van graanteelt door het verbouwen van mais, het verdwijnen van heggen en houtwallen en het grootschalig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen zorgen voor een platteland dat steeds minder geschikt is voor de ringmus. Ze kampen daardoor met een tekort aan voedsel o.a. omdat stoppelvelden met achtergebleven graankorrels zeldzaam zijn geworden wat de ringmus als zaadeter geen goed heeft gedaan. Ook het verdwijnen van de meeste akkeronkruiden (en vooral hun zaden) kan een belangrijke vermindering van het voedsel van ringmussen hebben betekend, en het verdwijnen van nestgelegenheid. De grootste problemen doen zich vermoedelijk voor tussen het uitvliegen van de jongen en het volgende voorjaar. Ringmussen zijn standvogels en vooral jonge vogels zullen het dan op ons voor zaadeters voedselarme platteland moeilijk hebben. Bepalend door de toekomst van de ringmus zal zijn of agrarisch landgebruik voldoende voor de ringmus oplevert en of er voldoende nestgelegenheid is. Het ophangen van nestkasten, het 'rommelig' houden van de tuin, over hoekjes op boerenerven, aanleggen van houtwallen en het aanbieden van zaden en zonnepitten in de winter helpen de ringmus.
In de winter kunnen noordelijke ringmussen doortrekken, maar ook kan een deel in ons land verblijven.

Broeden en nestelen
De ringmus nestelt in holtes in bomen, in schuren, hooibergen, onder dakpannen en rieten daken en in nestkasten. Soms aan de zijkant/onderkant van nesten van ooievaars die gemaakt zijn op een nestpaal (dit verschijnsel heb ik veel in Frankrijk geconstateerd). Bij het jaarlijks controleren van de nesten van huiszwaluwen treffen wij ook vaak nesten van ringmussen aan, zowel in de nesten van klei als in de kunstnesten. De soort broedt regelmatig in kolonies. Het nest is een koepelvormig of komvormig slordig bouwsel van plantenstengels, droog gras, hooi en takjes. Het wordt bekleed met donsveertjes en mos. De broedtijd begint in april en gaat door tot in augustus en er zijn twee of drie legsels. Het vrouwtje legt meestal 3 tot 7 eieren. Beide geslachten broeden de eieren uit en de broedtijd bedraagt 11-14 dagen. De jongen worden door beide ouders verzorgd en verlaten het nest na 15-20 dagen. Ze blijven hierna nog enige tijd afhankelijk van de zorg van de ouders en worden nog regelmatig gevoerd. In het begin worden de jongen gevoerd met insecten. Zodra de snavel hard genoeg is om de zaden te pellen wordt overgegaan op zaden. Geschikte broedplaatsen worden vaak jarenlang gebruikt. Na de broedtijd zwerven de ringmussen vaak in grote groepen rond. De aanwezigheid van voldoende voedsel is hierbij een belangrijke factor.

* Nieuwe Natuurwet (Bron: Rijksoverheid)
Vanaf 1 januari 2017 gaat de nieuwe Wet natuurbescherming in. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met één wet en minder regels wordt het makkelijker om de wet toe te passen.

Bescherming van dieren en planten
Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het goed gaat met de natuur, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten.

Provincies
Taken en bevoegdheden die eerst bij het Rijk lagen, zijn per 1 januari overgegaan naar de provincies. De provincies zijn hiermee verantwoordelijk geworden voor omvangrijke en belangrijke onderdelen van de natuurbescherming en het natuurbeheer. Zo maken de Provincies voortaan de afwegingen voor alle vergunningen en ontheffingen.