Vogel van de maand maart/april
(Wil de Veer)

De havik (Accipiter gentilis)
Deze maand besteden we aandacht aan de havik. De havik behoort tot de familie van de havikachtigen (Accipitridae).
De havik is een beschermde inheemse diersoort. Net als alle andere vogels die van nature in het wild in Nederland voorkomen zijn haviken beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn. De bescherming van de havik was in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet. Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming ingegaan. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met één wet en minder regels wordt het makkelijker om de wet toe te passen.

Herkenning
In het algemeen is het herkennen van roofvogels in de natuur vaak moeilijk vanwege de meestal korte periode van waarnemen en een te grote afstand. De kleur van de lucht, en wel of niet bewolkt is eveneens een factor die het moeilijk kan maken de roofvogel waar te nemen en te herkennen met welke soort we te maken hebben.
De havik is een middelgrote, krachtige roofvogel met een lange staart en brede vleugels. De typische manier van vliegen bestaat uit meerdere, snelle, krachtige vleugelslagen, afgewisseld door glijpauzes waarbij de vleugels horizontaal worden gehouden. Er is een opvallend verschil in grootte tussen man en vrouw. Het vrouwtje meet tussen de 58-64 cm en is daarmee beduidend groter dan de 49-56 cm van de man. Een volwassen havik heeft een leigrijze/blauwgrijze bovenzijde; witachtig/grijze gebandeerde onderzijde en een witte wenkbrauwstreep. Een juveniel havik heeft een bruine bovenzijde; bruin/witte, grof met bruin gestreepte onderzijde.

Voorkomen
Een paartje haviken leeft jarenlang in hetzelfde territorium. De havik is een typische bosvogel maar jaagt ook in een halfopen landschap met kleine bosjes. In bosrijke streken kan men de havik tegenwoordig bijna overal aantreffen. De populatie is in de jaren zeventig, na het verbod op pesticiden, flink in aantal toegenomen. Sovon schat het aantal in de periode 1998-2000 al op 1800-2000 broedparen.
Het afnemen van roofvogel vervolging en het ouder worden van bossen heeft eveneens bijgedragen tot een toename van deze roofvogel. Helaas is vervolging nog niet helemaal uitgebannen. Regelmatig berichten media dat er weer een aantal, vaak vergiftigde, dode vogels zijn aangetroffen.

Voedsel
In een terrein met veel dekking jaagt de havik vanaf een zitplaats of vanaf een lage vlucht. Eveneens wordt dezelfde techniek toegepast als door de slechtvalk, om vanuit grote hoogte zich op een prooi te storten.
Voornamelijk vangen haviken soorten die in hun habitat veel voorkomen met een voorkeur voor bijvoorbeeld lijsters, duiven, gaaien, kraaiachtigen, konijnen en eekhoorns. Sperwers en ransuilen zijn ook niet veilig voor de havik. Omdat de havik bovenaan in de rangorde van predators staat kan men ervan uitgaan dat alle dieren die voor de soort onder controle zijn te krijgen kunnen worden geslagen, waarbij de kleine zangvogels wat minder worden gepredeerd omdat deze veel minder energie opleveren dan een grotere prooi. Opgemerkt dient te worden dat het mannetje van de havik wel vaker kleinere dieren vangt, wat te maken heeft met zijn geringer formaat en gewicht.

Broeden en nestelen
De havik bouwt zelf een nest dat meestal jarenlang wordt gebruikt. Het nest wordt horst genoemd. In een territorium worden meerdere nesten gebouwd waar afwisselend gebruik van kan worden gemaakt. Nest meestal hoog in de kroon van een loof- maar meestal een naaldboom. Het nest is een groot slordig nest van stevige dode takken bekleed met boomschors en bosjes dennennaalden. De nestrand wordt vaak ververst met bebladerde takken. In de loop der jaren wordt het nest steeds hoger en kan wel meer dan een halve meter hoog worden. Onder vogelaars wordt dan de term “bak” gebruikt. Het mannetje is voornamelijk verantwoordelijk voor de bouw van het nest. Soortgenoten worden direct uit de omgeving van de broedplaats verjaagd.
Opvallend is dat kleine vogelsoorten soms gebruik maken van het slordige nest om erin te nestelen. Dit komt voor in zowel oude als bewoonde havikshorsten.


De balts kan bij goed weer al in december en januari beginnen. Vooral in de morgen wordt er boven het territorium begonnen met rondjes vliegen met diepe vleugelslagen waarbij de witte dekveren van de onderzijde van de staart worden uitgespreid, het zogenaamde "vlaggen". In februari en maart is het luide rauwe kekkeren van een havik al vaak te horen.
Van half maart tot begin mei beginnen ze te broeden en het vrouwtje blijft dan ongeveer drie maanden continue op het nest. Het mannetje brengt in deze periode voedsel naar haar toe. Eén legsel per jaar van meestal 1-3 eieren, maar er worden ook nesten met vier of vijf eieren aangetroffen. De blauwwitte eieren worden met een tussenpose van twee tot drie dagen gelegd. De broedduur bedraagt 38-42 dagen, afhankelijk van de legselgrootte. Het vrouwtje koestert en aast de jongen de eerste 8-10 dagen en blijft steeds in de buurt van het nest terwijl het mannetje het voedsel aanbrengt. Na ongeveer 38 dagen hebben de jongen hun complete verenkleed.
Na vliegoefeningen in het nest, voornamelijk bedoeld om de spieren te ontwikkelen, vliegen de jongen na ongeveer 40 dagen uit. Daarna gaan ze als zogenaamde “takkeling” de buurt rond het nest verkennen, eerst een sprongetje naar de volgende tak, daarna een korte vlucht naar de volgende boom en zo verder. Mannetjes beginnen eerder de omgeving rond het nest te verkennen dan vrouwtjes.
Als takkeling worden ze nog zo'n 3 tot 4 weken gevoerd en daarna verlaten ze het territorium van de oudervogels. Na tien maanden zijn de jongen geslachtsrijp.


 
Buiten broedtijd
De Nederlandse haviken blijven in de omgeving van hun territorium. Van trek is geen sprake wel van dispersie. Het zijn de jonge vogels die uitzwerven.